- senior
- adj. oude van dagen; grijsaard; vooraanstaand; oud; de vader--------n. laatste jaars- (student); hooggeplaatst; vooraanstaand; ouder-; veteraan, oudgediendesenior1[ sie:niə] 〈zelfstandig naamwoord〉1 oudere ⇒ 〈in het bijzonder〉 iemand met meer dienstjaren2 oudgediende ⇒ senior3 〈Amerikaans-Engels〉laatstejaars4 〈Brits-Engels〉oudere leerling/student♦voorbeelden:1 she's four years my senior, she's my senior by four years • ze is vier jaar ouder dan ik————————senior2I 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 oud ⇒ op leeftijd, bejaard; 〈bij uitbreiding〉 oudst(e)2 hooggeplaatst ⇒ hoofd-3 hoger geplaatst ⇒ 〈in het bijzonder〉 ouder in dienstjaren4 eerstaanwezend ⇒ hoogst in rang5 〈Amerikaans-Engels〉laatstejaars6 〈Brits-Engels〉ouderejaars 〈van school: met leerlingen in de hogere leeftijdsklassen〉♦voorbeelden:1 〈eufemistisch〉 a senior citizen • een 65- 〈vrouwen: 60-〉the senior organization in this field • de oudste organisatie op dit terreintoo senior for the job • te oud voor de baan2 a senior position • een leidinggevende positie¶ 〈Brits-Engels; leger〉 senior service • marine plusser, bejaarde, oude van dagenII 〈bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 ouder ⇒ van gevorderde leeftijd♦voorbeelden:1 she's senior to me • zij is ouder dan ikIII 〈bijvoeglijk naamwoord, attributief na het zelfstandig naamwoord; Senior〉1 senior♦voorbeelden:1 Jack Jones Senior • Jack Jones senior
English-Dutch dictionary. 2013.